Stem in de Stad
Taal in het Teylers
Mensen met en zonder verblijfspapieren, uitgeprocedeerde asielzoekers, (arbeids-) migranten, nieuwkomers en statushouders: ze zijn allemaal welkom in het Nieuwe Wereldhuis van Stem in de Stad. In taallessen en andere activiteiten ontvangen ze liefdevolle aandacht en begeleiding richting het opbouwen van een eigen netwerk, het vergroten van zelfredzaamheid en het versterken van de veerkracht. Dat gebeurt ook spelenderwijs, zoals tijdens een bezoek aan Teylers Museum. “Hoe heten een heleboel borden bij elkaar? Kast!’’
Het beheersen van de taal is een manier om je vrij te voelen in een land waar je nieuw bent. Je kunt je vrijer rondbewegen, vragen stellen, mensen leren kennen. De taal spreken kan het zwembandje zijn waardoor je een stuk prettiger in een jouw onbekend zwembad ronddrijft, al; is het maar om begrepen te worden als je om hulp roept. Zestien ‘nieuwe Nederlanders’ wandelen deze maandagochtend Teylers Museum binnen. Ze worden begeleid door Ronald van ’t Westende en Marie-Christine Marres, die hen vandaag taalles gaan geven.
Anita Brouwer, coördinator bij het Nieuwe Wereldhuis, vertelt hoe deze insteek tot stand kwam. Na een bezoek aan Teylers museum kwam de vraag of zij meer voor ons konden betekenen. Daar is dit uit voort gekomen.’’ Het is de eerste keer dat Teylers op deze wijze wordt bezocht, maar het blijkt een schot in de roos. Want wat is er niet te zien en aan te wijzen in het oudste museum van Nederland.
De zestien deelnemers worden in twee groepjes van acht verdeeld. Het groepje van Ronald richt zich specifiek op het Pieter Teylers Huis. Een juiste keuze, want in dat woonhuis zijn er allerlei zaken aan te wijzen en zien die in het huidige dagelijks leven ook veelvuldig voorkomen. Ronald wijst dan ook vrolijk in het rond. “Dit is de schoorsteen…. schoorsteen.” Acht mensen kijken naar een schoorsteen en prevelen het woord: ’schoorsteen’.
Oefenen
Zo gaat het ook met ‘tapijt’ en ‘spiegel’. Bij een houten luiktje dat door het open te zetten vroeger een kamer van frisse lucht moest voorzien, leren de acht het typisch ‘Nederlandse’ woord ‘airconditioning’. Ronald heeft het zichtbaar naar zijn zin. En zijn leerlingen ogen ook vrolijk en enthousiast. Ze staren naar een fraaie kroonluchter en weten nu dat dit in het Nederlands dus een kroonluchter heet. Als Ronald vertelt over het testament van Teylers ziet hij om zich heen verbaasde blikken. “Testament…Voor na je dood…” Nog altijd ziet hij verbazing. Hij besluit dan maar in mime voor te doen wat dood zijn is. Een light-versie van de dood dan, want hij draait zijn hoofd een kwartslag en legt het op zijn samengevouwen handen alsof hij slaapt. “Ah, a will”, snapt een man. “Ja, testament”, zegt Ronald opgetogen. Zijn uitleg over het woord servies duurt iets langer. “Een heleboel borden bij elkaar, hoe noem je dat? Kast”, weet een man zeker.
Nadat Ronald vrij uitgebreid vertelt over wat Teylers allemaal deed, constateert één van zijn pupillen droogjes, en op zich terecht: “Ah, hij deed veel.” Ze turen in een andere kamer bewonderend naar het fraaie versierde ‘plafond’. “Niet makkelijk werk, he!”, constateert Wesley, afkomstig uit Libië. “Gips?”, vraagt een ander.
Het niveau is verschillend. De één praat al aardig wat woordjes Nederlands. Terwijl de 23-jarige uit Argentinië afkomstige Abril pas een maand geleden in Nederland arriveerde. “Maar ik vind dit heel leuk en het helpt echt. Je ziet de dingen en raakt ze soms ook aan, dat maakt het net wat makkelijker”, zegt ze in het Engels.
Ronald geniet, geeft hij later aan. “Ik vind dit zo leuk om te doen. Vroeger heb ik gewerkt als leraar en verpleegkundige, Tegenwoordig help ik ook nog als vrijwilliger bij een hospice. Het is fijn iets omhanden te hebben.” Hij weet hoe het beheersen van een nieuwe taal in een nieuw land een stuk vrijheid kan bieden. “Het is zo belangrijk om de taal te beheersen.” Het goede gemoed verdwijnt heel even als hij zich zowaar even een beetje boos maakt: “Deze mensen beheersen vaak allemaal een beroep, ze kunnen allemaal iets. Maar ze mogen niets doen, omdat ze de juiste papieren niet hebben. Dat vind ik idioot. Terwijl werk ze juist structuur in hun leven zou bieden, en waardering.”
Steentje bijdragen
Het geven van taallessen geeft hem ook veel terug, vindt hij. “We zingen bijvoorbeeld vaak Nederlandse liedjes samen na een les. Het is altijd ontspannen. Ik deed dit altijd thuis, maar toen het Nieuwe Wereldhuis startte, heb ik me daarbij aangesloten. Vroeger was ik strenger, nu ben ik veel losser. Het is mooi om de ontwikkeling van deze mensen te zien. En helemaal met de wetenschap dat ik mijn steentje daar aan heb kunnen bijdragen.”
Dat laatste noemt ook Marie-Christine Marres (57). “Toen er enkele jaren terug vluchtelingen in de Koepel werden opgevangen heb ik me als vrijwilliger gemeld. Ik wilde iets doen. Ik merkte dat er veel xenofobie heerste en dat vond ik zo erg.” Ze gaf daar geen taallessen, maar hoorde wel de verhalen van vluchtelingen en leerde ze soms beter kennen. “Toen ze vertrokken wilde ik actief blijven als vrijwilliger. Iemand tipte me het Nieuwe Wereldhuis. Ik had alleen geen ervaring als taaldocent, al was ik wel Taalmaatje geweest. Maar Ronald heeft me snel wegwijs gemaakt.” Ze vindt het fijn om mensen te kunnen helpen. “Het geeft je leven meerwaarde.” En ze koestert de warme sfeer. “In zo’n taalklasje vallen alle onderlinge verschillen weg. Iedereen is hetzelfde, een leerling.” Bovendien leerde ze de mensen achter de vluchtelingen kennen. “Dat heeft me wel de ogen meer geopend. Ik heb er een meer open blik aan overgehouden.” Ooit woonde ze zelf vier jaar in Finland. “Dus ik weet ook uit eigen ervaring hoe belangrijk het is de taal te beheersen van het land waar je woont. Ik kon me toen weliswaar met Engels goed redden. Maar toch is er een afstand met je omgeving. Als je de taal beheerst kun je gesprekken verstaan, beter opkomen voor jezelf, de krant of een aanplakbiljet lezen. Je wordt er zelfstandiger door. Het maakt echt een verschil.”
Frenk Klein Arfman